‘Zelfs iemand die er weinig verstand van heeft, kan hiermee uit de voeten’
Zes jaar geleden heeft Cruydt-Hoeck op initiatief van voormalig senior stadsecoloog Klaas van Nierop voor de gemeente Groningen drie mengsels ontwikkeld voor klei-, zand en veengronden die als standaard worden gebruikt door aannemers en beheerders. Van Nierop kan dus gezien worden als de geestelijk vader van deze gemeentemengsels. Op 19 december nam hij, na 22 jaar, afscheid van de gemeente.
Wat voor werk deed je als stadsecoloog?
‘Ik werkte bij de afdeling Stadsontwikkeling. Daar werd het beleid gemaakt voor de nieuwe stad of de stad die verbouwd werd. Toen ik hier kwam kende ik de hele Nederlandse flora uit mijn hoofd en helaas heb ik in mijn ontwikkeling al veel Nederlandse flora zien verdwijnen, vooral op het platteland, in de weilanden, maar ook in de bermen.
Voordat ik bij de gemeente Groningen kwam werken, was ik vegetatiekundige en kreeg ik van andere gemeenten opdracht om hun bermen te inventariseren en adviezen te geven over bermbeheer. Ik raakte teleurgesteld over het bermbeheer en het verdwijnen van hele mooie soorten. Dus ik ben daar bij de gemeente Groningen meteen mee aan de slag gegaan.
Helaas heb ik in mijn ontwikkeling al veel Nederlandse flora zien verdwijnen, vooral op het platteland, in de weilanden, maar ook in de bermen.
Mijn idee was: laten we eerst maar gaan kijken wat we
allemaal hebben. Er zijn vast nog bermen te vinden die ontzettend waardevol
zijn met allerlei soorten. Toen zijn we heel breed begonnen om alle bermen in
de gemeente te onderzoeken. Op basis daarvan hebben we ons ecologisch
bermbeheer herijkt en zijn we het doelsoortenbeleid gaan ontwikkelen.’ Wat hield dat doelsoortenbeleid in? ‘In de gemeente Groningen hebben we grofweg drie soorten
gronden: klei, zand en veen. Als je dat geomorfologisch bekijkt [de bodem en
het landschap bepalen waar planten wel of niet groeien, red.], dan is de vraag:
welke flora groeide hier van oorsprong? Daar hebben we een studie naar gedaan
en toen kregen we in beeld welke planten op kleigronden, zandgronden en
veengronden hoorden en welke soorten we bijna aan het kwijtraken waren. Deze
soorten werden onze doelsoorten. Als we deze soorten konden terugbrengen, dan
was het ecosysteem weer kloppend. Denk aan Kleine ratelaar, Gele morgenster, Grasklokje
en zo meer. Als stadsecoloog werkte ik al samen met Cruydt-Hoeck, dus toen heb
ik contact opgenomen met Jasper Helmantel en Jojanneke Bijkerk en zij wilden
wel kruidenrijke vegetatiemengsels voor ons maken. We hebben toen gezamenlijk
uitgebreid onderzoek gedaan naar wat de beste oorspronkelijke mengsels zouden
zijn voor klei, zand en veen.’
Was de samenstelling meteen goed? ‘We werkten gebiedsgericht en zagen altijd varianten. De
natuur was zo veelzijdig en lokaal kon de bodem net wat verschillen waardoor
sommige soorten juist de overhand konden krijgen of juist overschaduwd konden
worden door andere soorten. Op basis van monitoring hebben we gekeken of het
mengsel de juiste samenstelling had. En dat is het mooie van Cruydt-Hoeck: de
gemeente kan het mengsel altijd aanpassen op basis van nieuwe informatie uit
het veld én kan de verhouding van soorten altijd aanpassen. Na een paar jaar
kwamen we er bijvoorbeeld achter dat Smalle weegbree het iets te goed deed.
Toen hebben we minder Smalle weegbree en meer Gele morgenster toegevoegd. Het
is fantastisch dat Cruydt-Hoeck daar meteen op kan anticiperen.’
Welke voordelen hebben gemeentemengsels? ‘De gemeente Groningen is zo’n grote organisatie dat het
helpt om drie standaardmengsels te hebben. Zelfs iemand die er weinig verstand
van heeft, kan hiermee uit de voeten. Daar kun je tegen zeggen: “Jij zorgt
ervoor dat mengsel Noord of Zuid ingezaaid wordt.” Je weet dan zeker dat in
ieder geval de juiste plantensoorten op de juiste plek terechtkomen. Overigens
is er later nog wel een mengsel bijgekomen, want door mijn onderzoek in de stad
kwam ik erachter dat veel bermen werden ingezet als gazon. Bijvoorbeeld bij
bedrijventerreinen en boerderijen. Daar werd bijna wekelijks gemaaid en kon er
bijna niets van onze mengsels in bloei komen. Op andere plekken die we niet
hadden ingezaaid en die ook intensief gemaaid werden, zag ik bomvol staan met Paardenbloem,
Madelief, Brunel en Klaver. Deze soorten waren daar dus goed tegen bestand en
daarom kwam er ook een mengsel ‘Nectar onder het maaimes’. Nog steeds neemt de
gemeente daar veel vanaf, ook omdat er zowel intensief als extensief beheer op
toegepast kan worden.’
Hebben jullie het beheerplan net zo systematisch
aangepakt? ‘We zijn er als gemeente nog niet in geslaagd om voor al onze
groene gebieden goede beheerplannen te maken. Daar is een enorme vertraging in
gekomen. Beheer is een ontzettend kwetsbaar iets. Dat heeft alles te maken met
de druk uit de samenleving, uit de politiek. De ambtenaar en de burger willen
het allermooiste en -beste wat er is, maar wel tegen de allerlaagste prijs. Een
hogere rijkdom en kwaliteit aan inheemse kruiden vraagt een hogere kwaliteit
beheer.’ Wie is er uiteindelijk verantwoordelijk voor het beheer? ‘Zodra er beleid is en de openbare ruimte opnieuw wordt
vormgegeven, komt het na realisatie terecht bij de dienst Stadsbeheer.
Stadsbeheer zorgt ervoor dat de riolen schoongespoten worden, dat de wegen goed
berijdbaar blijven, dat de verlichting het doet en dat de bermen en plantsoenen
goed beheerd worden. Zo’n dienst gaat in principe op zoek naar de goedkoopste
manier. Een slimme ondernemer duikt op die behoefte en zegt: “Ik heb een
maaibak ontwikkeld, daarmee kan de berm in één maaigang gemaaid worden en kunnen
de kosten meer dan gehalveerd worden.” Overal in Nederland gebeurt dit. In elke
gemeente wordt er gezocht waar er bezuinigd kan worden en doet de markt er
alles aan om geld te verdienen.’
Ik merk je frustratie… ‘Vroeger konden we de aannemers zelf kiezen. Als je een
goede aannemer had gevonden dan liet je die alles maaien. Dan zei je: let
daarop en let daarop, en dan deed hij dat elk jaar weer en wist hij op een
gegeven moment precies wat hij wanneer moest maaien. Nu kan steeds iemand
anders zich inschrijven en wordt er dus vaak gekozen voor de laagste prijs. In een
contract staan lang niet altijd de juiste richtlijnen, dus de aannemer kan, en
nu chargeer ik, doen wat hij wil.’ Kan dat anders? ‘Bij de gemeente zoeken ze nog steeds naar ecologen die ook
goed kunnen beheren. Die op basis van alle beschikbare informatie de juiste
beheerkeuze kunnen maken. Ik heb er onvoldoende zicht op of dat soort ecologen
er zijn. Het is nu zaak om de aannemers die in de gemeente opereren op zo’n
manier aan te sturen, dat ze zeggen: we willen niet alleen dat je maait, we
willen dat je zó maait dat de bloemenvegetaties in stad blijven. Maar dan moet
je als gemeente ook weten welke bloemen er staan, zodat je de aannemer ook als
het moet keihard kan afrekenen als hij het niet goed doet. Dit is echt een
heikel punt. Ook voor Natuurmonumenten, ook voor het Groninger Landschap of het
Drents Landschap, die grote gebieden hebben.’
Is er inmiddels wel draagvlak bij bewoners? ‘In het begin waren er echt veel meer bewoners met
weerstand. Ze vonden dat groen netjes en
opgeruimd moest zijn. Het moest beheerd, verzorgd en in toom gehouden worden.
Dat zat bij Groningers bijna in het DNA verankerd. We hebben heel veel
gecommuniceerd met de bewoners en gemotiveerd waarom we voor deze mengsels
gekozen hadden: “Als we dit niet gaan doen, dan gaat de natuur verloren en dan
verliezen we ook de kwaliteit van onze leefomgeving. Het wordt warmer, het
wordt natter. Ook jullie eigen gezondheid gaat achteruit als we niets doen.” We
moesten de mensen helpen in het denken over natuur en waarop we natuur nodig
hebben. Anders kregen we alleen maar weerstand en weerstand is eigenlijk altijd
een vorm van verlies. Bij elke verandering zijn we in gesprek gegaan.’ Was dat een belangrijk onderdeel van je werk? ‘Van jongs af aan zie ik wat voor kennisvermogen er aanwezig
is, wat de mensen lokaal weten. Samen weet je meer dan alleen. Ook met mensen
die anders denken ging ik graag in gesprek.’ Maar dan nu de hamvraag: zie je een wezenlijke
ecologische verandering in de gemeente? ‘Ik kom uit een tijd waar de sprinkhanen voor je voeten uit
stoven, ik maak dat nu niet meer mee. In Nederland word ik bijna niet meer
gelukkig van het landschap. Ook al heb je natuur, er komt zoveel stikstof uit
de lucht, er is zoveel watervervuiling. Zouden we het landschap perfect
beheren, dan nog zie je afname van plantensoorten. Dat is tragisch, dat doet
pijn. Ik heb vuurvlinders, parelmoervlinders, argusvlinders zien vliegen, maar
die zijn er bijna niet meer. Net voor mijn vertrek heb ik onderzoek laten doen
naar met uitsterven bedreigde soorten aan de zuidkant van Groningen. Wat is
hier nog aanwezig wat we nog kunnen redden? Denk bijvoorbeeld aan de
boomkikker, steenuil, groentje, hazelworm. Daar wil de gemeente heel gericht
aan werken. Gelukkig is het herstelvermogen van de natuur heel groot.' Er is dus hoop?
‘Dat houdt mij overeind. Ik moet wel inspiratie hebben en
overtuiging dat het wél kan. We kunnen de natuur enorm helpen: een zwaar zaadje
kan niet veel verder komen dan 10 centimeter van de plant. Een vogel moet zo’n
zaadje meenemen in zijn bek, in zijn veren of in zijn poep. Als dat gebeurt dan
noemen we dat ‘natuur’. Als ík zo’n zaadje meeneem dan is dat geen ‘natuur’.
Geef dat zaadje alsjeblieft aan een ecoloog en laat die het zaadje meenemen.
Herstel wat we kapotmaken. Ecologen hebben de kennis en door technieken die we
hebben, kunnen we processen versnellen. Voor mij is Cruydt-Hoeck daarom ook
echt een game changer. De insectensoorten nemen af, maar de afname gaat minder
snel door de impact van Cruydt-Hoeck. Dankzij Cruydt-Hoeck kunnen we
nectarbronnen inzaaien die anders niet beschikbaar zouden zijn. En mensen
omarmen bloemrijke bermen, die worden er vrolijk van als ze er langs fietsen of
rijden. Dat is geestelijke gezondheid.’
Dat is
het mooie van Cruydt-Hoeck: de gemeente kan het mengsel altijd aanpassen op
basis van nieuwe informatie uit het veld én kan de verhouding van soorten
altijd aanpassen.
Een
hogere rijkdom en kwaliteit aan inheemse kruiden vraagt een hogere kwaliteit
beheer.
Als we
dit niet gaan doen, dan gaat de natuur verloren en dan verliezen we ook de
kwaliteit van onze leefomgeving.
Gelukkig is het herstelvermogen van
de natuur heel groot.